Negende zondag door het Jaar (B) Een nieuw verbond De oudste vermelding van de eucharistie bevindt zich in de eerste brief van Paulus aan de Korintiërs, geschreven rond het jaar 57: “de Heer Jezus in de nacht waarin Hij werd overgeleverd, nam het brood (1) … (1 Korintiërs 11, 23). Daaruit blijkt dat men reeds ruime tijd de eucharistie vierde als gedenkmaal van de dood van de Heer, en dat Paulus overlevert wat hijzelf ontvangen heeft. Deze instelling werd reeds verhaald in gewijde termen, zodat ze op hoofdzakelijk dezelfde wijze te vinden is bij Paulus en de drie synoptische evangeliën, die geschreven werden in de volgende generatie. Bij het einde van de eerste eeuw was de eucharistie zo gebruikelijk en was het instellingsverhaal zo vertrouwd, dat Johannes, altijd attent op geschiedkundige details, het niet nodig vindt het in zijn evangelie te herhalen. Het instellingsverhaal is reeds “cultuurerfgoed” geworden van de eerste christen gemeenschap. Volgens de synoptici heeft Jezus het paasfeest willen vieren met zijn leerlingen (Marcus 14, 12 vv; Matteüs 26, 17 vv; Lucas 22, 7 vv). Johannes plaatst Jezus’ dood nochtans op het ogenblik dat te Jeruzalem het paaslam geslacht werd (Johannes 18, 28): Jezus heeft dus het Pascha niet kunnen vieren op de gebruikelijke datum (2). In alle geval heeft hij vernieuwd. Van de stichtingsritus van het Oude Verbond heeft hij de instelling gemaakt van het Nieuwe. Marcus’ tekst is kort en schematisch. Het is blijkbaar reeds een gevormde liturgische tekst die bondig Jezus’ woorden en optreden weergeeft. De Meester gebruikt een ritueel dat bij de Joodse feestmaaltijd hoort. Als familievader die de ereplaats heeft aan tafel, neemt hij het brood en richt tot God een groot gebed van lof en dankzegging om al zijn gaven. Deze Joodse “zegening” is een plechtige akte waarbij de Israëlieten de Heer danken om hun redding en bevrijding uit de slavernij van Egypte. Na dit gebed breekt Jezus het brood en deelt het uit aan de genodigden. Merken wij op dat Marcus hier, woord voor woord, de bewoordingen herneemt die hij gebruikt heeft bij de twee broodvermenigvuldigingen (in Marcus 6, 41 en 8, 6), maar als Hij het brood geeft zegt Jezus hier: “Neemt, dit is mijn lichaam”. In Jezus’ taal, het Aramees, verwijst het woord “lichaam” niet naar het vlees van de mens, maar naar zijn ganse “persoon”. Jezus geeft ons dus niet zijn vlees te eten - materialistische en westerse interpretatie. Hij kondigt aan dat dat zijn persoon aan de dood zal worden overgeleverd, en dat men aan de gave van zijn leven kan communiceren door dit brood te eten. De betekenis van die gave wordt nog duidelijker door het woord dat hij op dezelfde wijze spreekt over de beker. Plechtig verklaart Hij: “Dit is mijn bloed van het Verbond, dat voor velen wordt vergoten” (Marcus 14, 23-24). Alle woorden hebben hier een ongewone densiteit. Met de beker wijn in de handen begint Jezus nogmaals God te “danken”. Deze Griekse uitdrukking heeft in het Nederlands het woord “eucharistie” (dankzegging) gegeven die het geheel van het ritueel aanduidt. Copyright: C. Leterme Bezinning Je kunt Mij ontmoeten - zegt God - in elke mens met wie je samenleeft en met wie je het brood van het leven en de wijn van de vreugde deelt. Je kunt Mij ontmoeten in mensen die zichzelf geven als gebroken brood, omdat Iemand hen dat ooit heeft voorgedaan en hen gevraagd heeft dat ze dat zouden blijven doen. Je kunt Mij ontmoeten in mensen die je weer in jezelf doen geloven, omdat ze geloven in Mij. Je kunt Mij ontmoeten – zegt God! Maar verlang je dat ook? Bron: @Bijbel in 1000 seconden, Chantal Leterme, Marc Vereycken 2 juni 2024